De Russische dame
Ik kom bij een Russische dame, een jonge vrouw, op de kamer. Ze spreekt redelijk Nederlands, ze zit een rolstoel. De hele kamer is gevuld met iconen, heilige afbeeldingen op hout geschilderd. Ze worden ook wel de vensters op de eeuwigheid genoemd. Het blijkt dat ze ’n anderhalve maand geleden een beroerte heeft gehad. Ze lijkt op een angstig vogeltje. Ze zegt in gebroken Nederlands dat ze veel bidt en dat het haar enige rust geeft. Maar het is hard werken, hoor! zegt ze, ik word er ook vreselijk moe van. Maar het geeft me iets. Haar man komt binnen, ik vraag of het beter is als ik weg ga. Nee, hoor! zeggen ze alle twee. Ik vraag of ik dan eerst maar een liedje zal laten horen. Het betreft “De zon gaat op” van Toon Hermans. Ze wil dat graag. Ze luistert aandachtig. Ze vindt het zo mooi dat de tranen in haar ogen springen. Sorry zegt ze, ik moet de laatste tijd altijd huilen als ik iets moois hoor. Ik ben er zo vreselijk aan toe. Ik kan niets meer bewegen, niet goed meer zien door de beroerte. Haar man veegt ook zijn tranen weg en geeft haar ook een zakdoekje. Maar het gaat al beter, zegt haar man, en je beweegt ook al weer wat. Misschien komt het wel weer goed, zeg ik, eerst kon je niks bewegen en nu al een beetje. Je moet sterk zijn en niet de moed opgeven. O ja?, zegt ze, word ik beter, bent u ook van hier? Ik vertel dat ik actrice ben en geen dokter, en dat ze hier in het ziekenhuis in goede handen is. Kom, zeg ik, ik neem u even mee naar Venetië. Ik laat haar door de viewmaster kijken met ouderwetse plaatjes van Venetië. Toen waren er nog niet zoveel toeristen, zegt haar man, dat zie je zo. Ik laat zo ook nog Brussel zien. Kijk daar hebben we nog langsgereden, zegt haar man tegen haar. Even is zichzelf en haar situatie vergeten. Hoe vaak komt u hier, vraagt ze. Een keer in de week. Kom je dan weer langs, zegt ze, dat zou ik fijn vinden. Het geeft haar iets maar ze weet niet wat.
De Hindoestaanse meneer
Ik ben op bezoek geweest bij een Hindoestaanse meneer. Hij vond het fijn dat ik bij hem kwam. Ik heb hem wat gedichtjes voorgelezen. Hij wilde graag praten, over het leven. Hij vertelde dat hij zo graag rust wilde krijgen in zijn ziel en dat hij niet wist of hem dat gegund was. Het liefst had hij van mij een antwoord. Ik bemerkte dat hij beschadigd was in het verleden. Hij had in zijn werk veel meegemaakt met zijn meerderen die hem niet waardeerden en respectloos met hem omgingen. Daar zat hij mee. Hij praatte een beetje cryptisch. Soms wist ik niet zo wat hij bedoelde omdat hij de een keer iets verwards vertelde en dan ineens kwam er heel heldere taal uit. Hij vertelde mij een verhaal dat hij als jongen van 23 jaar met een truck op pad gestuurd werd door de bergen. De truck ging de bergen op. Wel 26 bergen! zei hij. Op het hoogste punt aangekomen, moest hij weer naar beneden. Maar de truck had geen remmen, alleen een soort handrem. Hij dacht: dit wordt mijn einde! Hij heeft alle moed bij elkaar gepakt die hij had en is met de truck de berg afgereden. Met kloppend hart kwam hij beneden aan, na een helse tocht. Hij heeft het nooit aan iemand verteld wat voor een doodsangst hij heeft uitgestaan. U bent een dappere jongen geweest, zei ik. Hij lachte een beetje.